Een van de eerste struiken die in het voorjaar bloeit is de sleedoorn. Hij is herkenbaar aan de stralend witte bloesem. Dat geeft een sterk contrast met de andere nog kale struiken, en ook met het donkere hout van de sleedoorn zelf. Schwarzdorn, zwarte doorn heet hij in het Duits.
Naast een donkere bast heeft hij opvallende doornen. Aan de takken zitten stevige doornen van wel 4 tot 10 centimeter lang. Ze zijn stevig en gedrongen, hard en heel scherp, en staan haaks op de tak. De helder witte bloemetjes, die vóór het blad verschijnen, zitten overal dicht op de takken. Het hout bloeit, als het ware. De donkere takken veranderen in witte lijnen. Zelfs op de doornen verdringen de witte zachte bloemetjes zich, tot bij de scherpe punt.
Doornen zijn eigenlijk zijtakjes. Stekels zoals van de roos zijn vormsels van de bast. De doorn is een takje wat niet is uitgegroeid maar de normale groei tot stilstand weet te brengen. De groeikracht wordt teruggehouden. Daarbij verandert het takje in een afwerende punt. Deze punten zijn scherp en maken de struik ondoordringbaar. Kleine vogels zitten dan ook graag in de sleedoorn.
Het slee in de naam sleedoorn komt mogelijk van Slehe, pruimpje. De sleedoorn is waarschijnlijk de voorouder van onze pruim. Pruimen, kersen, amandelen, abrikozen en perzikken, botanisch gesproken de prunussen, zijn leden van de rozenfamilie. Andere vruchtbomen als de appel en de peer horen bij deze familie, maar ook plantjes als de aardbei.
De vruchten in de rozenfamilie bestrijken een heel scala aan vormen. De roos heeft een vrij droge vrucht, andere vruchten zijn sappig. De zaden of pitten zijn ook divers. Kersen en pruimen zijn zogenaamde steenvruchten. De sleedoorn valt daar ook onder en heeft een kleine blauwe harde vrucht met een harde pit. De vrucht is heel droog, en meer pit dan vruchtvlees. Erin bijten is een belevenis. In tegenstelling tot de verwachting is de smaak erg droog, wrang en stroef, en onder een dun laagje vruchtvlees zit de steenharde pit. De rijping van deze vrucht verloopt traag. De sleedoorn bloeit als een van de eersten, maar als de zomer aanbreekt en vruchten van andere struiken en bomen in de zomerzon groeien en rijpen, blijft de sleedoornpruim groen en groeit heel traag. Pas en de late herfst is hij volgroeid en enigszins rijp. De smaak is dan nog erg wrang. Naast wat suiker en vitamine C bevat hij namelijk looistoffen en zuren. Er is nog nachtvorst nodig voordat hij enigszins ’te pruimen’ is en bruikbaar is voor uitkoken en sap trekken. Maar dan is er ook een sap gewonnen wat de taaie levenskracht van deze doornige struik bevat. Wat hier langzaam groeit en rijpt heeft een gebundelde kracht, een taaie vitaliteit. Bij uitputting of na herstel van ziekte is dit sleedoornsap dan ook heel geschikt om de eigen vitaliteit als het ware van de grond af aan weer op te bouwen.
Cyanide
De sleedoorn bevat een substantie die in de rozenfamilie meer voorkomt, maar juist ook bij de sleedoorn. De bloemetjes verraden het al, ze ruiken en smaken een beetje naar amandel. Dat duidt op blauwzuur, het giftige cyanide. Het zit bij de sleedoorn in de bloemetjes, de jonge blaadjes en in de stenen pit. Gelukkig grotendeels onschadelijk in een gebonden vorm. Cyanide is berucht geworden als één van de ergste dodelijke giffen. Het is in hogere dosering acuut dodelijk, het verstikt alle ademhaling in het lichaam. In de rozenfamilie en ook in de sleedoorn komt het grotendeels gebonden voor, en door de lage concentratie onschadelijk. Het heeft echter wel een bepaalde werking. Rudolf Steiner heeft er iets bijzonders van gezegd. Het cyanide geeft de mens de mogelijkheid om te bewegen, om de spieren te bewegen; niet als reflex, maar naar eigen willen, ‘willekeurig’. Een tekort ervan zou vermoeide ledematen geven. Hij beval het aan voor mensen die het voorjaar moeilijk door kunnen komen, dat wat wij nu voorjaarsmoeheid noemen. Verder als hulp bij te traag herstel na een griep. Zo is het cyanide van groot nut. Deze sterke gifwerking, deze sterke doodskracht, geeft in de juiste dosis en op de juiste plek de mens de mogelijkheid en de kracht zijn ledematen te kunnen bewegen en een vrij mens te zijn.
een bloeiende sleedoorntak
Tegenstellingen
Als de sleedorn in het vroege voorjaar opvlamt, dan breekt na een donkere periode het licht door. De sleedoorn verbindt verschillende tegenstellingen:
Zwart – Wit
Duister – Licht
Scherp – Zacht
Vroeg(bloei) – Laat(vrucht)
Plots — Traag
Licht giftig – Voedend
De sleedoorn is in het verleden geen grote geneesplant geweest. Wellicht dat hij in onze tijd met steeds meer moeheidsproblematiek steeds belangrijker gaat worden. Wel zal hij vroeger al met zijn opvallende bloei tot de verbeelding van de mensen hebben gesproken. Over de sleedoorn gaat een bijvoorbeeld een Christus-legende:
Ten tijde van Christus was de sleedoorn een struik die met kleine onopvallende bloemetjes bloeide. Bij de veroordeling van Christus tot het kruis werden takken van de sleedoorn genomen om de doornenkroon te vlechten. Dit tot groot verdriet van de sleedoorn. Nadat Christus uit de dood was opgestaan kwam Hij voorbij de sleedoornstruik. Daarop verontschuldigde de struik zich dat het zijn takken waren geweest die Christus hadden gepijnigd. Christus vergaf het de doornstruik met een milde glimlach en schonk het de witte bloesem.
Later schreef L. Grimm het gedichtje:
“Und in jedem neuen Jahre
um die stillen Leidenszeit
steht der Dornenstrauch am Wege
in der Unschuld weissem Kleid”.
En in ieder nieuwe jaar
in de stille lijdenstijd
staat de doornenstruik aan de weg
in het witte kleed van de onschuld.
Huib de Ruiter